e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weegtoestel balans: balāns (Kwaadmechelen) Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e] II-1
week in de muil week in de bek: wii̯ǝk en ǝ bɛk (Kwaadmechelen) Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f] I-9
weer genezen weeral de oude: wiëral den ave (Kwaadmechelen), weeral gedaan: wiëral gedâôn (Kwaadmechelen) hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)] III-1-2
weer naar het jaargetijde bamisweer: bamisweer (Kwaadmechelen), pasenweer: schitterend stralen weer rond Pasen.  Pasenweer (Kwaadmechelen), slachtweer: droge vorst in november.  slachtweer (Kwaadmechelen), voortijdweer: (zacht weer met malse regen.  voortijweer (Kwaadmechelen), zwaantjeszomer: zwaontjezomer (Kwaadmechelen) weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
weerborstel weerborstel: wejerbussel (Kwaadmechelen) valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)] III-1-1
weerlichten weerlichten: weͅrlixtə (Kwaadmechelen) bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] III-4-4
weerlichtx weerlicht: weijerlicht (Kwaadmechelen), weͅrlixt (Kwaadmechelen) bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] III-4-4
weersgesteldheid weer: wɛ̄ər (Kwaadmechelen) weer [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
weerstand biedend hard in de bakkes: hɛt en ǝ baʔǝs (Kwaadmechelen), wreed in de muil: vrii̯ǝt en ǝ mø̄l (Kwaadmechelen) Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e] I-9
weg weg: nə weͅg (Kwaadmechelen), wɛx (Kwaadmechelen) een weg [ZND A1 (1940sq)] || weg [RND] III-3-1