19525 |
zoutpot |
zoutpot:
#NAME?
zuitpot (K314p Kwaadmechelen),
zoutvat:
zuitvat (K314p Kwaadmechelen)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19222 |
zuchten |
blazen:
blauzen (K314p Kwaadmechelen)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gəpeͅstə koͅp (K314p Kwaadmechelen),
gəpɛstə koͅp (K314p Kwaadmechelen)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
roͅlmoͅps (K314p Kwaadmechelen)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zooi:
de zeu (K314p Kwaadmechelen),
zuur:
hət zu:r (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] || Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
sulker:
søləʔər (K314p Kwaadmechelen)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zøstər (K314p Kwaadmechelen)
|
zuster [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
24730 |
zuurbes |
kweedoorn:
IPA, omgesp.
kwedorn (K314p Kwaadmechelen)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20626 |
zuurdeeg |
heefsel:
hēzǝl (K314p Kwaadmechelen)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
hefsel:
Syst. IPA
heͅsəl (K314p Kwaadmechelen)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|