e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

Gevonden: 3537
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte gebreide dameskous zwarte gestrikte kous: zweͅʔəgəstruʔəkøͅsə (Kwaadmechelen), zwèʔe gestroeʔə kèùse (Kwaadmechelen) dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3
zwarte gevederde muts met kinbanden kornet (<fr.): kərneͅt (Kwaadmechelen) muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet] [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte kraai, kraai kraai: krōͅi̯ (Kwaadmechelen), doorgaans Frings, soms eigen spelling  krē, kroͅt (Kwaadmechelen), geen fon.doc.  kraai (Kwaadmechelen) kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte mees zwartkopberenmusje: doorgaans Frings, soms eigen spelling  zweͅtkoͅpbērəmøskə (Kwaadmechelen) zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen zwarte kornet (<fr.): zweͅ`ə kərneͅt (Kwaadmechelen) meisjesmuts, zwarte ~ met ingewerkte bloemen aan de voorkant en linten op de rug [kornetmuts] [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte muts? `s zondagse kornet (<fr.): sondaxsə kərneͅt (Kwaadmechelen) muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte nachtschade nachtschade: naxtsxǭi̯ (Kwaadmechelen) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwarte roodstaart steennachtegaal: doorgaans Frings, soms eigen spelling  stiənaxtəgoͅl (Kwaadmechelen) zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwavelkaart solfer: sǫlǝfǝr (Kwaadmechelen) Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6
zwavelstok solferstekje: solverstekske (Kwaadmechelen) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1