19731 |
bot |
bot:
boͅt (K314p Kwaadmechelen)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
half sleur[eggen]:
halǝf slø̜i̯ǝr[eggen] (K314p Kwaadmechelen),
sleur[eggen]:
slø̄r[eggen] (K314p Kwaadmechelen)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
boter:
bōʔǝr (K314p Kwaadmechelen),
botter:
boʔǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
Syst. IPA
bōʔərám (K314p Kwaadmechelen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boteram (K314p Kwaadmechelen),
boterram (K314p Kwaadmechelen),
botteram (K314p Kwaadmechelen),
snee:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
snee (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen),
snêê (K314p Kwaadmechelen)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
boo:
Syst. IPA
bō (K314p Kwaadmechelen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boo (K314p Kwaadmechelen),
bô (K314p Kwaadmechelen),
boo-tje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
booke (K314p Kwaadmechelen),
bookke (K314p Kwaadmechelen)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kaasboterham:
Syst. IPA
kēsbōʔərám (K314p Kwaadmechelen)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
boterschotel:
bōʔǝrsxōʔǝl (K314p Kwaadmechelen)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
19551 |
boterlepel |
boterspaan:
bōʔərspoͅn (K314p Kwaadmechelen)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
boterpot:
bōʔərpoͅt (K314p Kwaadmechelen),
boterpotje:
bōʔərpøʔ(j)ə (K314p Kwaadmechelen)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
botteriken:
bǫtǝreʔǝ (K314p Kwaadmechelen),
galgen:
galǝgǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|