e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

Gevonden: 3537

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarde, grond aarde: ɛ̄ər (Kwaadmechelen), giet: gɛt (Kwaadmechelen) aarde [ZND A1 (1940sq)] || donkerbruin vruchtbaar zand met water [get] [N 81 (1980)] III-4-4
aarden pot aarden pot: ērǝ(n) pǫt (Kwaadmechelen), ęjǝrǝ pǫt (Kwaadmechelen), stenen pot: stiǝnǝn pǫt (Kwaadmechelen), stī̄nǝ pǫt (Kwaadmechelen) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aardewerk aardewerk: ēͅərweͅrk (Kwaadmechelen) aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)] III-2-1
aars gat: gat (Kwaadmechelen) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
abuis mis: da`s mis (Kwaadmechelen), verkeerd: d`as verkiëd (Kwaadmechelen) Dat is mis. [ZND 38 (1942)] III-1-4
achterdocht achterdocht: k haa gen achterdoecht (Kwaadmechelen), ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  achterdoecht (Kwaadmechelen) achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)] III-1-4
achtergebleven hooi harken gritselen: gretsǝlǝ(n) (Kwaadmechelen) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterhaam: axtǝrhǭm (Kwaadmechelen), achterlap: axtǝrlap (Kwaadmechelen) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhand van het paard achterhand: axtǝrhānt (Kwaadmechelen) Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9
achterhoofd achterkop: achterkop (Kwaadmechelen) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1