20437 |
afleggen van een dode |
lijken:
znd 32, 20;
lijken (K314p Kwaadmechelen)
|
een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
afloeren (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen,
K314p Kwaadmechelen,
K314p Kwaadmechelen)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)] || kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aftrēən (K314p Kwaadmechelen)
|
aftreden [Goossens 1b (1960)]
III-4-4
|
34245 |
afromen |
afdraaien:
avdrǭǝn (K314p Kwaadmechelen),
aflaten:
aflǭtǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
33485 |
afslaan, van noten |
rammelen:
IPA, omgesp.
ramələ* (K314p Kwaadmechelen),
slaan:
IPA, omgesp.
slagə* (K314p Kwaadmechelen)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
33086 |
afsteker |
afsteker:
afste.ʔǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.]
I-4
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
afrollen:
afrǫlǝ(n) (K314p Kwaadmechelen),
bijeendoen:
bā̯ǝndu.n (K314p Kwaadmechelen)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
34002 |
aftuigen |
aftuigen:
aftø̜̄gǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
vallen:
vallen (K314p Kwaadmechelen)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
19429 |
afwasborstel |
borsteltje:
bøsəlʔjə (K314p Kwaadmechelen)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|