24868 |
oot |
vlughaver:
-
vluughaver (L379p Laak)
|
oot [wilde haver] [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
33293 |
oot, wilde haver |
vlughaver:
vlȳghāvǝr (L379p Laak)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op de luip gaon (L379p Laak)
|
op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oetscheie (L379p Laak)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18030 |
oprispen |
rupselen:
rupsele (L379p Laak)
|
oprispen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25921 |
opstijven |
afkoelen:
āfkø̄lǝ (L379p Laak)
|
De stroop door afkoelen stijf laten worden. [N 57, 33]
II-2
|
17900 |
optillen |
heffen:
höffe (L379p Laak)
|
heffen, tillen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
espres (L379p Laak)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
20318 |
oud, bejaard |
bejaard:
bejaord (L379p Laak)
|
bejaard [SGV (1914)]
III-2-2
|
20320 |
oude man |
oude man:
een aoie man (L379p Laak)
|
oude [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|