20750 |
koekje |
knapkoek:
Specialiteit in Maaseik, Wessem en Nederweert Verklw. knapkukske
knapkoôk (L288b Laar),
pletsertje:
Uitsluitend verklw.
plet’serke (L288b Laar),
sletsertje:
Uitsluitend verklw.
sletserke (L288b Laar)
|
koekje || plat en rond koekje met gekartelde rand en van boven met suiker bestrooid || ruitvormig geel gebak met een scheut ammoniak in het beslag
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kōͅkə (L288b Laar),
Weem koeëktj heej: wordt gezegd als iemand aanmerkingen heeft over het eten
koeëke (L288b Laar)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
20800 |
koken (tr.) |
koken:
koôke (L288b Laar)
|
koken
III-2-3
|
19615 |
kom |
kom:
kom (L288b Laar),
staar:
stā.r (L288b Laar)
|
aardewerken kom, blauw van kleur en met hoge vorm, met 2 oren voor braadworst of zuurkool || kom
III-2-1
|
18835 |
komisch |
komiek:
kemiek (L288b Laar)
|
kluchtig, eigenaardig
III-1-4
|
21266 |
koning |
koning:
kȳǝneŋ (L288b Laar)
|
De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14]
II-3
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kwezənjēͅr (L288b Laar),
fornuis:
fərny(3)̄.s (L288b Laar)
|
fornuis
III-2-1
|
32480 |
kookketel voor wissen |
buffketel:
bøfkiǝtǝl (L288b Laar)
|
De ketel waarin de grauwe wissen gekookt worden. In Uikhoven (Q 13) worden de wissen alleen besproeid met kokend water. [N 40, 19; monogr.]
II-12
|