33492 |
peer, soorten |
appelpeer:
appelvormige inmaakpeer (bergamotte dhiver)
appelpaer (L288b Laar),
ijzelpeer:
iêselpaer (L288b Laar),
juttepeer:
sappige peer, die men niet kan bewaren
juttepaer (L288b Laar),
keutelpeer:
kuuëtelpaer (L288b Laar),
peer:
paer (L288b Laar),
putpeer:
stond naast de turfput
pötpaer (L288b Laar),
smoutpeer:
smaôtpaer (L288b Laar),
sokkerpeer:
sappig en zoet
sókkerpaer (L288b Laar)
|
herenpeer || juttepeer || peer || peer, soort
I-7
|
20414 |
peetoom |
peetoom:
paetoeëm (L288b Laar),
pieëtoeëm (L288b Laar),
peteren:
pieëtere (L288b Laar)
|
peter, peetoom
III-2-2
|
20415 |
peettante |
peet:
paet en pieëter: meter en peter
paet (L288b Laar)
|
meter bij dopen van een kind
III-2-2
|
26039 |
penbalk |
pinbalk:
penbalǝk (L288b Laar)
|
De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.]
II-3
|
34103 |
pens |
pens:
pɛns (L288b Laar)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
26233 |
pensteen |
pinsteen:
penstijn (L288b Laar)
|
De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88]
II-3
|
20842 |
peper |
peper:
paeper (L288b Laar),
pêpər (L288b Laar)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
33566 |
perzik |
merketon:
merketón (L288b Laar),
peers:
pieërs (L288b Laar)
|
perzik || perzik, soort: merkaton
I-7
|
24856 |
perzikkruid |
reugel:
reûgel (L288b Laar),
reuts:
reutse (L288b Laar)
|
perzikkruid
III-4-3
|
18281 |
pet: algemeen |
muts:
möts (L288b Laar)
|
Hoe noemt men de pet, die bij het werk gedragen wordt? Welken vorm heeft deze? Indien geen pet, maar een muts door de mannen wordt gedragen, hoe noemt men deze dan? Welken vorm heeft ze? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|