e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1547
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moer moer: moôr (Laar), moerkonijn: mōrknīn (Laar) konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moerassig zompig: zômpig (Laar) moerassig III-4-4
moestuinx hof: hōf (Laar) [DC 03 (1934)] I-7
moeten moeten: mótte (Laar) moeten III-1-4
mogelijk mogelijk: muuëgelik (Laar) mogelijk III-1-4
mogen mogen: mooge (Laar) mogen III-1-4
mokken bronken: brônke (Laar), lippen: luppe (Laar), sipperlippen: supperluppe (Laar) begin van huilen, pruilen || mokken, pruilen || pruilen, de lip laten hangen III-1-4
molen molen: møjlǝ (Laar), mø̄lǝ (Laar) Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld] II-3
molenaar muller/mulder: mø̜ldǝr (Laar, ... ) [N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld] II-3
molenkast kast: kast (Laar) De gehele, draaibare, vierhoekige romp van de standerdmolen. Zie ook afb. 6 en 14. [N O, 43a; A 42A, 93; Sche 9; monogr.; N O, 44a] II-3