17677 |
knie |
knie:
kne:j (Q088p Lanaken),
kneei (Q088p Lanaken),
knēj (Q088p Lanaken),
knēə (Q088p Lanaken)
|
knie [RND], [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
17678 |
knieholte |
hees:
hiese (Q088p Lanaken),
hiesse (Q088p Lanaken),
hīs (Q088p Lanaken),
RK -> knieholte, misleidende vraag (plooi van de dij).
his (Q088p Lanaken)
|
de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
enselen:
hēͅr əs altīt ān t änsələ (Q088p Lanaken),
grommelen:
hè es alteed ent groemmele (Q088p Lanaken),
kniezen:
kneisen (Q088p Lanaken),
mopperen:
ər ēͅs altīd ān t moppərə (Q088p Lanaken)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
knijpen:
knipə (Q088p Lanaken),
knīpə (Q088p Lanaken),
nijpen:
niepen (Q088p Lanaken),
pitsen:
petsə (Q088p Lanaken),
pitsen (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
pitsə (Q088p Lanaken)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
huif (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
højf (Q088p Lanaken)
|
Knikker. [ZND m] || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje knikken:
en uigske knikken (Q088p Lanaken),
n uigskə knekkə (Q088p Lanaken),
een oogje pinken:
ən ögskə pinkə (Q088p Lanaken)
|
knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
28942 |
knippatroon |
patroon:
pǝtryn (Q088p Lanaken)
|
Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.]
II-7
|
28947 |
knippen, snijden |
snijden:
snęjǝ (Q088p Lanaken)
|
Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW]
II-7
|
34192 |
knobbels in de uier |
knobbels:
knobǝls (Q088p Lanaken)
|
Knobbels die in de uier kunnen ontstaan bij uierontsteking. [N 52, 5c; A 48A, 10c]
I-11
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
begaden:
begaaien (Q088p Lanaken),
bekladderen:
bekladderen (Q088p Lanaken),
besmodderen:
bəsmodərə (Q088p Lanaken)
|
bevuilen [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|