e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pissebed keldervarkentje: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  kalderverkske (Lanaken), wild varken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  wēldvēͅrkə (Lanaken) pissebed, keldermot [GV K (1935)] III-4-2
pit van een steenvrucht keets: keͅtš (Lanaken), kitsch (Lanaken), kitš (Lanaken) kern [ZND 01 (1922)] I-7
pit, kern van fruit keets: kets (Lanaken, ... ), kitsch (Lanaken, ... ), kern: kɛn (Lanaken), korentje: kø̄nšə (sg) (Lanaken) [RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] I-7
plaatsvervangende peetoom geleende peteren: geliende petere (Lanaken), leenpeter: līēnpeetər (Lanaken), lĭĕnpeetr (Lanaken), peteren: petərə (Lanaken) peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plaatsvervangende peettante geleende paat: geliende paot (Lanaken), leenpaat: līēnpaot (Lanaken), lĭĕnpaot (Lanaken), paat: paot (Lanaken) meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plak flank: flāŋk (Lanaken) Een opvulsel achter de arm ofwel bestaand uit een stukje stoom (gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon) waarop een half vel watten wordt genaaid of uit een stukje stof. De plak moet het beloop volgen van het armsgat en wordt op de rug langs het armsgat gelegd en onder de arm aan de vulling vastgemaakt (Papenhuyzen, pag. 81). De plak dient voor een mooie valling voor de arm. [N 59, 115] II-7
plank plank: plāŋk (Lanaken) In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.] II-12
plank met gaten plank: plā.ŋk (Lanaken) Plank met gaten waarin men op verschillende hoogten een plank kan steken naargelang de grootte van de meelzak. In Q 71 had men geen plank maar een kam, een getande schuif, terwijl men in P 53, Q 77a en Q 79 een riem gebruikte. [Vds 168; Jan 173; Grof 190] II-3
plankmis plankmis: plaank mis (Lanaken), plaankmis (Lanaken), plānkmis (Lanaken) In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] III-3-2
planten water geven aanschudden: ōͅnšøͅdə (Lanaken) de planten gieten [N 71 (1975)] III-2-1