e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenmoer moeder: mō.jǝr (Lanaken), zwong: žwø̄.ŋk (Lanaken) De zware moer waarmee de steenschroef van de steenkraan op- en neergedraaid kan worden. Zie ook afb. 86. [Vds 203; Jan 181; Coe 164; Grof 197] II-3
steenogen loker: lō.kǝr (Lanaken), ogen: ǭ.gǝ (Lanaken) De ringvormige ogen aan de onderzijde van de steenbeugels. Om de molensteen aan de steenkraan vast te maken, steekt men pinnen door deze ogen in de kraangaten van de stenen. [Vds 206; Jan 183; Coe 166; Grof 199] II-3
steenschroef schroef: šrǫwf (Lanaken) Verticale draadspindel die in een gat in de kraanarm zit en van boven aangedraaid kan worden met een moer. Aan de onderzijde van de schroef hangen twee gebogen ijzers of beugels die aan het uiteinde een ringvormig oog hebben. Zie ook afb. 86. [Vds 202; Jan 180; Coe 163; Grof 196; N O, 20h] II-3
steenzolder van de watermolen steenzolder: stę̄.nzǫldǝr (Lanaken) In het algemeen de eerste verdieping van de watermolen waar zich de stenen en andere toestellen voor de bewerking van het graan bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de windmolenɛ. Het woorddeel ømolenŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 253; Coe 230; Grof 258; N O, 27a; A 42A, 1] II-3
stelen stelen: stēͅle (Lanaken), stèlen (Lanaken) stelen [ZND 25 (1937)] III-3-1
stempelen doppen: Karte 422.  doppen (Lanaken), Slechts twee keer is een tegenstelling ontstaan tussen Nederlands-Limburg en de Voerstreek enerzijds, en Oud-Belgisch-Limburg anderzijds:  doppen (Lanaken) stempelen || stempeln (Arbeitslosenunterstützung beziehen) III-3-1
stenen pot, keulse pot kruik: kroek (Lanaken), pot: pot (Lanaken), roompot: roumpot (Lanaken) een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stenen vloer gemetste vloer: gǝmɛds˱dǝ vlū.r (Lanaken) Stenen vloer op de bedding van de beek om het uitspoelen van de bodem tegen te gaan. [Coe 18; Grof 33] II-3
stengel, steel stam: stam (Lanaken) Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
sterke / ruwe kerel schijter: sjeter (Lanaken) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] III-3-1