18032 |
zure oprisping |
hartbrand:
Soms.
hartbraand (Q088p Lanaken),
zooi:
zoei (Q088p Lanaken)
|
oprisping [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
surelle:
səreͅl (Q088p Lanaken),
sərèl (Q088p Lanaken),
zuurmoes:
zoormoos (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: zuring (rumex acetosa - fam. polygoneae) [N 71 (1975)] || Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (Q088p Lanaken)
|
zuster [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
20626 |
zuurdeeg |
zuurdesem:
zurdęjsǝm (Q088p Lanaken)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuurkool:
serəl (Q088p Lanaken),
zuurmoes:
zoer moos (Q088p Lanaken),
zoermoos (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
zuurmoes (Q088p Lanaken)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 2c (1963)] || zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
32917 |
zwaden spreiden |
spreiden:
spręi̯e (Q088p Lanaken)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
32875 |
zwadkeerder, beugel |
reep:
ręi̯.p (Q088p Lanaken)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
20355 |
zwager |
schoonbroer:
schoenbroor (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
sjŏĕnbróór (Q088p Lanaken),
zwager:
zwaoger (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
hoe heet de broeder van uw vader of moeder? [ZND 48 (1954)] || schoonbroeder [ZND 06 (1924)] || schoonbroer/-broeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17745 |
zwak, slap |
flauw:
Wordt gezegd van honger hebben, klein van gewas zijn, teer van lichaam, flauwe klap, kinderachtig handelen, niet van zijn woord zijn enz., enz.
flââw (Q088p Lanaken)
|
Zwak (uitspraak en bet). [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
24285 |
zwaluwstaart |
tanden:
tān (Q088p Lanaken
[(enk tānt)]
)
|
Een wijze van verbinden die voornamelijk wordt toegepast bij zinken en koperen plaat. Bij een zwaluwstaart voor een buis wordt eerst één uiteinde van de plaat voorzien van zwaluwstaartvormige tanden waarvan telkens de ene wat omgebogen wordt en de andere niet. Vervolgens wordt de plaat rondgebogen en wordt de andere, aangescherpte rand van de plaat tussen de tanden vastgeklopt. Zie ook afb. 196a. Het geheel wordt tenslotte meestal met hardsoldeer vastgesoldeerd. Ook twee platen kunnen met behulp van een zwaluwstaart aan elkaar worden bevestigd. Vgl. afb. 196b. [N 66, 33a]
II-11
|