18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou hebben:
ich heb eine kauw op de boors (Q088p Lanaken),
ich həb ən kaw op də bors (Q088p Lanaken),
īch heb ənə kaw op tə bōrs (Q088p Lanaken),
əg hōͅp ənə kaw op mən bōͅrs (Q088p Lanaken)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulenen:
vø̄.lǝnǝ (Q088p Lanaken)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
scheuren:
šøę̄rǝ (Q088p Lanaken)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
26601 |
een zak opgieten |
opschudden:
ǫpšø̜dǝ (Q088p Lanaken)
|
Een nieuwe zak graan in het kaar gieten om te voorkomen dat de molen leegloopt. Met uitzondering van de woordtypen de molen vullen (Q 162) en de molen laden (Q 240) hoort bij alle opgaven ɛeen zakɛ als object.' [Jan 261; Coe 143; Grof 168]
II-3
|
28606 |
een zwerm opvangen |
scheppen:
šøpǝ (Q088p Lanaken)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|
34542 |
eend |
eend:
ē̜n (Q088p Lanaken),
ē̜nt (Q088p Lanaken)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
staande ploeg:
stǭndǝ plōx (Q088p Lanaken)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|
21517 |
eenzaam |
afgelegen:
aafgelège (Q088p Lanaken),
āfgəlēͅgə (Q088p Lanaken),
alleen:
allein (Q088p Lanaken)
|
het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
21568 |
eerder te weinig dan te veel gemeten |
kree:
krí (Q088p Lanaken),
kree gemeten:
dat es krie gemēte (Q088p Lanaken),
kree gewaagd:
dat es krie gewoag (Q088p Lanaken),
dat əs krī gəwōͅg (Q088p Lanaken),
nauw:
neͅi (Q088p Lanaken)
|
Hoe zegt men als een winkelier eerder te weinig dan te veel meet of weegt? Vertaal: Dat is ... gemeten, gewogen. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
23253 |
eerste luiden voor de mis |
luiden:
het loit (Q088p Lanaken),
hət luit (Q088p Lanaken),
loùjjə (Q088p Lanaken)
|
Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de eerste maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|