e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

Gevonden: 2852
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ellende (lijden) elend: Her zit in de ei͂lènd (Lanaken), hēr zit in dən ijlɛ̄nt (Lanaken), ich bin krank van eilēnd (Lanaken), ich bin krānk van ijle͂ͅnt (Lanaken), miserie: eg ben krānk van məzēri (Lanaken), heͅr zit īn də meͅseri (Lanaken), krānk van mesēri (Lanaken), ər zet in də məzéri (Lanaken) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
els els: ęjls (Lanaken) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10
emmer aker: īkər (Lanaken, ... ), emmer: ø&#x0304mər (Lanaken, ... ), ømər (Lanaken, ... ), tob: toͅp (Lanaken, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
engel engel: ennen ingel twie ingele (Lanaken), ənən en⁄əl twi en⁄ələ (Lanaken), ənən ingəl twī ingələ (Lanaken) Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
engerling, larve van de meikever made: māāij (Lanaken), worm: wōͅrəm (Lanaken) engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)] III-4-2
enten gruffelen: grøfələ (Lanaken, ... ) [RND 08] [ZND 34 (1940)] I-7
entre-deux entre-deux: entre-deux (Lanaken), ǫntrǝdø̄ (Lanaken) Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5] II-7
envelop envelop (<fr.): amvəlop (Lanaken), emvelop (Lanaken), enveloppe (Lanaken) een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)] III-3-1
epidemie krankte die smet: dij kreͅntə smet (Lanaken), ziekte die besmettelijk is: dèj zeekte ès besmètteləch (Lanaken) die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] III-1-2
erf geleg: gəlēͅ.x (Lanaken), gəlēͅx (Lanaken) I-7