17779 |
hersenen |
hersens:
herse (Q088p Lanaken),
heͅrsənə (Q088p Lanaken),
hèrses (Q088p Lanaken)
|
de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
20322 |
het einde van zijn leven |
het eind van zijn leven:
het eind van ze lève (Q088p Lanaken),
het laatste van zijn leven:
’t léstə van zən léévə (Q088p Lanaken),
cf. WNT s.v. "zijn (III) - zn, ze, zij
hət lééstə van zə léévə (Q088p Lanaken)
|
op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras afmaaien:
hət grōͅs āfmeͅə (Q088p Lanaken),
t grōͅs āfmeͅjə (Q088p Lanaken),
(het) gras maaien:
grōs mēijə (Q088p Lanaken),
het groas mèjen (Q088p Lanaken)
|
het gras afmaaien [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
ã.ftrę.i̯ǝ (Q088p Lanaken)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
34007 |
het paard met een dubbele lijn leiden |
dobbele lijn:
dǫbǝl lęi̯n (Q088p Lanaken)
|
Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35]
I-10
|
26286 |
het rondsel lichten |
oplichten:
ǫpløxtǝ (Q088p Lanaken)
|
Het rondsel van niet te gebruiken steenkoppels met behulp van een hefboom uit het aswiel lichten. [Coe 93; Grof 114]
II-3
|
19415 |
het vuur doven |
uitdoen:
ūtdūn (Q088p Lanaken)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
26378 |
het water tegenhouden |
ophouden:
ǫphawǝ (Q088p Lanaken)
|
Het water tegenhouden met behulp van één of meer sluizen. [Vds 49; Jan 52; Coe 38; Grof 66]
II-3
|
20404 |
heten |
heten:
heiten (Q088p Lanaken),
hijtə (Q088p Lanaken)
|
heeten [ZND 25 (1937)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
heukel:
hø̄.kǝl (Q088p Lanaken),
heukeltje:
hø̄.kǝlkǝ (Q088p Lanaken),
hoopje:
hø̜i̯pkǝ (Q088p Lanaken)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|