31615 |
hoefnagels |
hoefnagelen:
hofnē̜.gǝl (Q088p Lanaken)
|
De lange nagels waarmee de hoefijzers aan de hoeven bevestigd worden. Een hoefnagel bestaat uit een kop, kling en zwik of punt. Hoefnagels werden vroeger door de smid zelf gesmeed, tegenwoordig worden zij industrieel vervaardigd. Zie ook afb. 232. Franse hoefnagels hebben een vierkante kop in de vorm van twee afgeknotte pyramides die met de basis tegen elkaar liggen. De onderste pyramide gaat bij dit type over in de kling. Engelse hoefnagels, ook ritsnagels genoemd, hebben een kleine, langwerpig vierkante kop waarvan de buitenvlakte schuins naar de kling overgaat, terwijl de binnenvlakte recht of bijna recht is. De kop van de Engelse hoefnagel past in de groef of rits van het ritsijzer. [N 33, 367a; N 33, 367b; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31178 |
hoefsmid |
smid:
smē.t (Q088p Lanaken)
|
Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hōfsta.I (Q088p Lanaken)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
31608 |
hoefstompen |
hoefstompen:
hofstø.mp (Q088p Lanaken
[(oude hoefnagels waar de spits van af is)]
)
|
De oude hoefnagels die uit de hoef van het paard worden gehaald bij het verwijderen van de versleten hoefijzers. Volgens het Gronsvelds woordenboek (pag. 181) werden de hoefstompen gebruikt om de stelen van schoppen, borstels, rieken e.d. vast te zetten. [monogr.; JG 1b]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (Q088p Lanaken),
ənən hōk (Q088p Lanaken)
|
hoek [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
Karte 168.
kornər (Q088p Lanaken)
|
Eckball.
III-3-2
|
17763 |
hoektand |
oogtand:
owgtaand (Q088p Lanaken)
|
een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
rejp (Q088p Lanaken)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hoosten (Q088p Lanaken)
|
zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|