17997 |
huiveren |
beven:
bēͅvə (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
bibberen:
bibbərə (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
griezelen:
griezelen (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
rijderen:
reijərə (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
gehuurd huis:
geheurd hoes (Q088p Lanaken),
huishuur:
hūshø͂ͅr (Q088p Lanaken),
huurhuis:
hø͂ͅrhūs (Q088p Lanaken)
|
huurhuis [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
meepenning:
mêêpénning (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)]
III-3-1
|
19089 |
iemand uitschelden |
kekelen:
plat
zich kēͅkələ (Q088p Lanaken),
schelden:
sjellə (Q088p Lanaken),
uitpoetsen:
oetpotsen (Q088p Lanaken)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
te lijke bidden:
znd 32, 71;
de lieke bijen (Q088p Lanaken),
te lieke beien (Q088p Lanaken)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
21563 |
ijken |
ijken:
də gəwichtə ēkə (Q088p Lanaken),
ijkə (Q088p Lanaken),
ɛ.jkǝ (Q088p Lanaken)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)] || De gewichten van de bascule ijken. Dit geschiedde jaarlijks door een overheidsfunctionaris. [Coe 262; Grof 287]
II-3, III-3-1
|
26392 |
ijs kappen |
(ijs) kappen:
kapǝ (Q088p Lanaken)
|
Het ijs rond het molenrad wegkappen. [Jan 95; Coe 78; Grof 96]
II-3
|
22756 |
ijsbaan |
kei:
kêj (Q088p Lanaken)
|
Een slierbaan (glijbaan op het ijs). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagelen:
ī.snē̜.gǝl (Q088p Lanaken)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25154 |
ijspegel |
ijskegel:
īskijgəl (Q088p Lanaken),
ijspegel:
iespiegel (Q088p Lanaken),
ijspiel:
iespeel (Q088p Lanaken),
ispelə (Q088p Lanaken)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|