22860 |
weddenschap |
wedding:
n waedding (P171p Landen)
|
Wedding. [Willems (1885)]
III-3-2
|
21247 |
weg |
weg:
eͅnə weͅx, twē wēgə (P171p Landen)
|
een weg, twee wegen [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wē̜ǝ (P171p Landen),
węi̯ (P171p Landen)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
32969 |
welig, gelp |
goed:
gūǝt (P171p Landen)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
21566 |
winkelkorf |
beurs:
bos (P171p Landen),
filet (<fr.):
filet (P171p Landen, ...
P171p Landen),
handzak:
[oorspr. invoer "handzal", rk]
handzak (P171p Landen),
kalebas:
ən kalbas (P171p Landen),
korf:
ənə køͅrf (P171p Landen),
net:
net (P171p Landen)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22770 |
winnen |
winnen:
winne (P171p Landen)
|
Winnen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
21267 |
woord |
woord:
woud (P171p Landen)
|
woord [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
wōstele (P171p Landen)
|
Worstelen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vrȳtǝlǝ (P171p Landen)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.]
I-12
|
27431 |
zaag |
zeeg:
zēx (P171p Landen)
|
Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.]
II-12
|