e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefstal, noodstal noodstal: nūǝtsta.l (Lanklaar), nūǝtstal (Lanklaar) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: hook (Lanklaar) hoek [ZND 01 (1922)] III-4-4
hoekijzer hoekijzer: hoekijzer (Lanklaar  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]) Metalen verbinding tussen de kap en de stijl van een jukondersteuning. Het hoekijzer is in tegenstelling tot de kapschoen al aan de kap bevestigd en kan met behulp van bouten aan de stijl worden vastgeschroefd. [N 95, 755; monogr.] II-5
hoektand oogtand: ougtan (Lanklaar) oogtanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
hoepel reep: reip (Lanklaar), ən reͅjp (Lanklaar) Een hoepel (speeltuig. Fr. cerceau). [ZND B1 (1940sq)] || Hoepel. [ZND 01 (1922)] III-3-2
hoepelen repen: reipe (Lanklaar) Hoepelen. [ZND 01 (1922)] III-3-2
hoepelrok repenrok: reͅipərok (Lanklaar) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoepels van de huifkar repen: rē̜i̯pǝ (Lanklaar), ręi̯pǝ (Lanklaar) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoest hoest: hoos (Lanklaar), puthoest: pøthōst (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) hoest [ZND 01 (1922)] || Hoest als gevolg van het mijnstof. [N 95, 964] II-5, III-1-2
hoesten hoesten: (hoostë) (Lanklaar), hōstə (Lanklaar) hoesten [ZND A2 (1940sq)] || kuchen [ZND 01 (1922)] III-1-2