e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rook damp: damp (Lanklaar), domp: damp (Lanklaar), dømp (Lanklaar), rook: roͅu̯k (Lanklaar, ... ) Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1
room room: roͅu̯m (Lanklaar), rǫu̯m (Lanklaar), (vr.).  rōͅəm (Lanklaar), verzamelfiche, ook mat. van ZND 14 vraag 22a = zoet en 22b = zuur  roum (Lanklaar) De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room (vetlaag op melk) [ZND B2 (1940sq)] || room van de melk (het vette deel) [ZND 06 (1924)] I-11, III-2-3
roomhorentje soes: ps. invuller twijfelt over het antwoord!  sus (Lanklaar) Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)] III-2-3
roompot roompot: rōͅu̯mpoͅt (Lanklaar), rǫu̯mpǫt (Lanklaar) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.] I-11, III-2-1
roomschotel melkbaar: męlǝqbār (Lanklaar) Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I] I-11
roos (rode uitslag) roos: Gezwollen gezicht  roeës (Lanklaar), uitvleug: Als het uitslag is.  oetvlooëg (Lanklaar) hij heeft de roos (ziekte, rode uitslag, vooral in het gezicht; fr. érysipèle) [ZND 06 (1924)] III-1-2
rosbak schavier: šavēr (Lanklaar) Onder de kar opgehangen bak of mand voor proviand. [N 17, 85] I-13
rosdoek rosdoek: rǫs˱dōk (Lanklaar), zak: zak (Lanklaar) Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr] I-13
roskam roskam: roskamp (Lanklaar), rǫskamp (Lanklaar) IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139] I-9
roskammen roskemmen: rǫskø̜mǝ (Lanklaar) Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102] I-9