e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heuvel berg: bɛrx (Lanklaar) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8
heuvel, kleine hoogte berg: bĕrg (Lanklaar), hoogte: ps. letterlijk overgenomen.  huuëgdë (Lanklaar) heuvel [ZND 34 (1940)] || hoogte [ZND 01 (1922)] III-4-4
hiel vers: veeës (Lanklaar), vēs (Lanklaar) een hiel (van de voet) [ZND B1 (1940sq)] || hak (van de voet) [ZND 01 (1922)] III-1-1
hielstuk van een schoen vers: vēͅrs (Lanklaar) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hijgen gijgen: géëgë (Lanklaar), kuimen: ky.mǝ (Lanklaar), snakken: snakə (Lanklaar) [JG 1a, 1b](naar adem) hijgen [ZND B1 (1940sq)] || hijgen (naar adem) [ZND 01 (1922)] I-11, III-1-2
hijgen naar adem, reutelen de ratel in de keel hebben: de rotel in zien keèl (Lanklaar) Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] III-2-2
hik hik: hek (Lanklaar) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinderen hinderen: hinjërë (Lanklaar) Hinderen. [ZND 01 (1922)] III-3-1
hinken hinken: hènke (Lanklaar) hinken [ZND 01 (1922)] III-1-2
hinniken hummeren: hømǝrǝ (Lanklaar), ømǝrǝ (Lanklaar) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9