33073 |
hok opbinden |
binden:
bęnjǝ (L422p Lanklaar)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
22024 |
holenduif |
woudduif:
Frings; half lang als lang omgespeld
woͅu̯ddou̯f (L422p Lanklaar)
|
holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27818 |
holle boor |
holboor:
holboor (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Holle boorstang. Deze biedt de mogelijkheid om nat te boren. [N 95, 803; monogr.]
II-5
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (L422p Lanklaar),
kluit:
kluut (L422p Lanklaar)
|
kluit [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hoend (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
hunt (L422p Lanklaar),
o.nt (L422p Lanklaar),
oend (L422p Lanklaar),
oĕnd (L422p Lanklaar),
oͅnt (L422p Lanklaar)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND m], [ZND m]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
hoͅntskuəi̯ (L422p Lanklaar)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
21622 |
honderd frank |
honderd frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
hōͅndərt frang (L422p Lanklaar)
|
100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
hoŋər øbə (L422p Lanklaar)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honig:
honig (L422p Lanklaar),
honing:
hōǝneŋ (L422p Lanklaar),
ō.neŋ (L422p Lanklaar),
ūǝnǝŋ (L422p Lanklaar)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pers:
pēę.š (L422p Lanklaar)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|