id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24169 | hop | hop: Frings; half lang als lang omgespeld oͅp (Lanklaar) | hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)] III-4-1 |
32926 | hopen spreiden | spreiden: spręi̯ǝ (Lanklaar) | Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109] I-3 |
17733 | horen | horen: hy(3)̄ə:rə (Lanklaar) | horen [N 10b (1961)] III-1-1 |
33456 | horizontale sluitbalk van een poort | grindelaar: grendǝlē̜ ̞r (Lanklaar), knevel: knēvǝl (Lanklaar) | Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.] I-6 |
18233 | horloge | horloge: horlooësjë (Lanklaar), orlūəžə (Lanklaar) | horloge [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-3 |
18149 | horrelvoet | paardsvoet: paardsvoet (Lanklaar) | Misvormde voet (hompelvoet, horrelvoet, paardevoet, klompvoet). [N 107 (2001)] III-1-2 |
17847 | hotsen | rammelen: rammëlë (Lanklaar), schokken: schokken (Lanklaar) | hotsen [ZND 01 (1922)] || Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, hobbelen, stokken) [N 108 (2001)] III-1-2 |
17812 | houden | houden: awə (Lanklaar), hauwe (Lanklaar) | houden [ZND A1 (1940sq)] || houden, houwen [ZND 01 (1922)] III-1-2 |
21459 | houden van | gaarne hebben: gêr hèbbë (Lanklaar), liefhebben: leef hèbbë (Lanklaar) | Liefhebben. [ZND 01 (1922)] III-3-1 |
34216 | houder van slachtvee | vetweider: vɛtwɛi̯jǝr (Lanklaar), weidenboer: wǭi̯jbūǝr (Lanklaar) | [N 3A, 77d] I-11 |