33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
winterhaar:
węi̯ntǝrhǭr (L422p Lanklaar)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
18329 |
lang schortlint |
binder:
bexjərs (L422p Lanklaar),
lint:
leŋtən (L422p Lanklaar)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
la.ŋ brōk (L422p Lanklaar),
ən la.ŋ brōk (L422p Lanklaar)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18368 |
lange grijze kous |
beenkous:
beͅin koͅusə (L422p Lanklaar)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
hoos:
hōzə (L422p Lanklaar)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
gevel:
gievel (L422p Lanklaar),
lange neus:
lang naas (L422p Lanklaar)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18599 |
lange onderbroek? |
onderboks:
o͂ͅndərbo͂ͅks (L422p Lanklaar)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18558 |
lange overjas |
lange jas:
la.ŋə ja.s (L422p Lanklaar)
|
jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18552 |
lange smalle broekzak |
boksenschede:
boͅksəšeͅi (L422p Lanklaar),
metermaaltje:
deze zak kwam pas in de mode na de oorlog van 14-18, van de duitsers overgenomen
mēͅtərmēͅlkə (L422p Lanklaar)
|
zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17809 |
langen |
langen:
Iets overreiken.
lange (L422p Lanklaar)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|