19414 |
rook |
damp:
damp (L422p Lanklaar),
domp:
damp (L422p Lanklaar),
dømp (L422p Lanklaar),
rook:
roͅu̯k (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20676 |
room |
room:
roͅu̯m (L422p Lanklaar),
rǫu̯m (L422p Lanklaar),
(vr.).
rōͅəm (L422p Lanklaar),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 14 vraag 22a = zoet en 22b = zuur
roum (L422p Lanklaar)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room (vetlaag op melk) [ZND B2 (1940sq)] || room van de melk (het vette deel) [ZND 06 (1924)]
I-11, III-2-3
|
20743 |
roomhorentje |
soes:
ps. invuller twijfelt over het antwoord!
sus (L422p Lanklaar)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19588 |
roompot |
roompot:
rōͅu̯mpoͅt (L422p Lanklaar),
rǫu̯mpǫt (L422p Lanklaar)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11, III-2-1
|
34243 |
roomschotel |
melkbaar:
męlǝqbār (L422p Lanklaar)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
Gezwollen gezicht
roeës (L422p Lanklaar),
uitvleug:
Als het uitslag is.
oetvlooëg (L422p Lanklaar)
|
hij heeft de roos (ziekte, rode uitslag, vooral in het gezicht; fr. érysipèle) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
34607 |
rosbak |
schavier:
šavēr (L422p Lanklaar)
|
Onder de kar opgehangen bak of mand voor proviand. [N 17, 85]
I-13
|
34606 |
rosdoek |
rosdoek:
rǫs˱dōk (L422p Lanklaar),
zak:
zak (L422p Lanklaar)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
33924 |
roskam |
roskam:
roskamp (L422p Lanklaar),
rǫskamp (L422p Lanklaar)
|
IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139]
I-9
|
33923 |
roskammen |
roskemmen:
rǫskø̜mǝ (L422p Lanklaar)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|