e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjacheren sjacheren: ps. omgespeld volgens Frings.  šaxərə (Lanklaar), šaxərən (Lanklaar) Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] III-3-1
sjalot sjarlot: šərloͅtə (Lanklaar) sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sjees sjees: šēǝs (Lanklaar) Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr] I-13
sjerp sjerp: šeͅrəp (Lanklaar) sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)] III-1-3
sla, algemeen salade: slāi (Lanklaar) [Goossens 1b (1960)] I-7
slaan houwen: boont en blauw gehouwen (Lanklaar), hoͅwə (Lanklaar) slaan [ZND B2 (1940sq)] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slaan met de zicht kappen: kapǝ (Lanklaar) De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.] I-4
slaap slaap: slōͅp (Lanklaar) slaap [N 10b (1961)] III-1-1
slaapmuts slaapmuts: slo͂ͅpməts (Lanklaar) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje bavetje: bavetjə (Lanklaar), zeverlapje: zeͅivərleͅbkə (Lanklaar) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2