21581 |
sjacheren |
sjacheren:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxərə (L422p Lanklaar),
šaxərən (L422p Lanklaar)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (L422p Lanklaar)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēǝs (L422p Lanklaar)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
18686 |
sjerp |
sjerp:
šeͅrəp (L422p Lanklaar)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slāi (L422p Lanklaar)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
boont en blauw gehouwen (L422p Lanklaar),
hoͅwə (L422p Lanklaar)
|
slaan [ZND B2 (1940sq)] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
33028 |
slaan met de zicht |
kappen:
kapǝ (L422p Lanklaar)
|
De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.]
I-4
|
17744 |
slaap |
slaap:
slōͅp (L422p Lanklaar)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slo͂ͅpməts (L422p Lanklaar)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
bavetje:
bavetjə (L422p Lanklaar),
zeverlapje:
zeͅivərleͅbkə (L422p Lanklaar)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|