34198 |
trommelzucht |
oplopen:
oplǫu̯pǝ (L422p Lanklaar),
ǫplǭu̯pǝ (L422p Lanklaar)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
33959 |
trossen |
poezen:
puzǝ (L422p Lanklaar)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
19317 |
trots |
fel:
fèl (L422p Lanklaar),
groots:
gruutsj (L422p Lanklaar),
kolossaal:
kollossaal (L422p Lanklaar),
schoon:
sjoeën (L422p Lanklaar)
|
groots [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
18690 |
trouwpak |
bruidskostuum:
brūtskəstym (L422p Lanklaar),
trouwpak:
troͅuwpa.k (L422p Lanklaar)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18169 |
trui |
tricot (fr.):
nə tréko (L422p Lanklaar),
triko (L422p Lanklaar)
|
trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
t.b.c.:
t.b.c. (L422p Lanklaar),
tering:
tering (L422p Lanklaar),
tuberculose:
tybęrkylōs (L422p Lanklaar)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a] || Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, tbc, teebee). [N 107 (2001)]
I-11, III-1-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tøi̯ǝrǝ (L422p Lanklaar)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34296 |
tuierhamer |
tuierhamer:
tøi̯ǝrāmǝr (L422p Lanklaar)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
tuier:
tøi̯ǝr (L422p Lanklaar),
tø̄i̯ǝr (L422p Lanklaar),
tuierpaal:
tøi̯ǝrpau̯l (L422p Lanklaar),
tøi̯ǝrpǭl (L422p Lanklaar)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34292 |
tuiertuig |
tuier:
tøi̯ǝr (L422p Lanklaar)
|
Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h]
I-11
|