24892 |
vogelwikke |
rij:
rei̯ (L422p Lanklaar),
wikke(n):
wekǝ (L422p Lanklaar)
|
Vicia cracca L. Algemeen voorkomend klimmend onkruid in graslanden en bermen, aan bosranden en waterkanten met paarsblauwe bloempjes in langgesteelde trossen en lange stengels. Het bloeit van juni tot september. De lengte varieert van 30 tot 200 cm. Dit onkruid wordt vaak verward met ringelwikke (Vicia hirsuta (L.) S.F. Gray), waar het sterk op lijkt, maar dat kleiner is (15 tot 60 cm.) en blauwachtig witte bloempjes heeft, die van mei tot juli bloeien. Ringelwikke komt meer voor op zandige bermen en akkerland, waar het bijzonder schadelijk is voor het koren. Bij de opgaven wordt door de informanten vaak geen onderscheid gemaakt. Voor de typen rij, gerij en wilde liezen (en samenstellingen of contaminaties zoals rijwikke) is steeds aangegeven dat het om de kleinere ringelwikke gaat. Oorspronkelijk was dit bij rijf ook het geval, maar dit woord heeft op sommige plaatsen betekenisuitbreiding ondergaan en is "wikke in het algemeen", dus ook de grotere vogelwikke, gaan aanduiden. Hier en in andere woordtypen is aangegeven d.m.v. (groot) en (klein) om welke van de twee uitdrukkelijk aangegeven variëteiten het gaat. De typen met wik zijn ondergebracht bij wikke; de naam wikke zelf wordt wel als een meervoud geïnterpreteerd; vandaar de mogelijke meervoudsvorm van het woordtype wikke(n). De windende groeiwijze heeft geleid tot gemeenschappelijke namen met de haag- en akkerwinde; de groeiplaats in het koren tot gemeenschappelijke namen met de klaproos (de typen met kol) en de schadelijkheid tot enkele niet-specifieke onkruidbenamingen (onkruid, drek, knoei, vuiligheid). Vergelijk ook het lemma Voederwikke. [N 11A, 29e; N C 1a, 1b; N Q 1b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
18398 |
voile, falie |
sluier:
slø.jər (L422p Lanklaar)
|
sluier [ZND A2 (1940sq)]
III-1-3
|
20755 |
vol-au-vent |
vol-au-vent:
voͅlova͂ (L422p Lanklaar)
|
Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21533 |
volk (natie) |
volk:
voͅuk (L422p Lanklaar),
voͅwk (L422p Lanklaar)
|
een volk [ZND A1 (1940sq)] || volk [ZND m]
III-3-1
|
28292 |
volle wagen |
volle wagen:
volle wagen (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
[N 95, 673b; monogr.]
II-5
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
biǝr (L422p Lanklaar),
bē̜r (L422p Lanklaar),
bīr (L422p Lanklaar),
bīǝr (L422p Lanklaar)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19412 |
vonk |
vonk:
voŋk (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
vuŋk (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
vøŋk (L422p Lanklaar)
|
Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)] || vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
moemer (L422p Lanklaar),
moemmer (L422p Lanklaar)
|
voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
foppen:
īməŋd fopə (L422p Lanklaar),
verneuken:
īməŋd vərŋø̄kə (L422p Lanklaar)
|
iemand foppen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
27804 |
voorbereiding |
préparatoire:
proprętwār (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zolder])
|
Werken in een koollaag die worden uitgevoerd na de ontsluiting maar vóór de winning. "Verzamelnaam voor alles wat en iedereen die zich bezighoudt met de voorbereidende ondergrondse werken tot het winnen van de kolen" (Vanwonterghem pag. 180). [N 95, 167; monogr.; Vwo 627; Vwo 843]
II-5
|