21683 |
wbd: in trek |
goed opbrengen:
ps. omgespeld volgens Frings.
zə brengə gōt oͅp (L422p Lanklaar)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21662 |
wbd: katten |
bedriegen:
ps. omgespeld volgens Frings.
bədrēgə (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
hēͅ hēͅt həm bədrōgə (L422p Lanklaar)
|
katten: Wat zegt men wanneer de koper de verkoper met zijn waar laat zitten, niet afhaalt wat hij gekocht heeft [katten? hij heeft gekat?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21679 |
wbd: kwaadgeld = kwaadgeld |
kwaad geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
kōͅtxeͅljt (L422p Lanklaar),
kwaotgeͅlt (L422p Lanklaar)
|
kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21677 |
wbd: staartgeld / verschil |
schadegeld:
ps. letterlijk omgespeld volgens Frings.
šāījgeͅlt (L422p Lanklaar)
|
verschil: Vraagt men aanvankelijk teveel geld voor wat men wil verkopen, dan moet men tenslotte vaak genoegen nemen met minder dan men eerst kon krijgen; hoe noemt men in zulk geval het verschil tussen wat men eerst kon krijgen en wat men tenslotte werkel [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
willen hebben aan:
ps. omgespeld volgens Frings.
ān dēͅ prīs wəl ex zə həbbə (L422p Lanklaar)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20435 |
weduwe |
weef:
weef (L422p Lanklaar)
|
weduwe [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
weedeman (L422p Lanklaar)
|
weduwnaar [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18275 |
weefsel, stof |
goed:
good (L422p Lanklaar),
stof:
grīstof (L422p Lanklaar),
stŏĕv (L422p Lanklaar)
|
de stof (het goed) [ZND 07 (1924)] || een grijze stof [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
21535 |
weegschaal |
waag:
ən wōͅx (L422p Lanklaar)
|
weegschaal [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
33821 |
week in de muil |
week in de muil:
wɛi̯k en dǝ mǫu̯l (L422p Lanklaar)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|