28401 |
werkbij |
werk[bij]:
węrk[bij] (L422p Lanklaar)
|
Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62]
II-6
|
18280 |
werkdaagse hoed |
alledaagse hoed:
mënën allëdaagsën ood (L422p Lanklaar)
|
mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
21604 |
werkdag, weekdag |
werkdag:
wèrëkdaag (L422p Lanklaar)
|
werkdag [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
werkə (L422p Lanklaar)
|
werken [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
33336 |
werken op de boerderij |
slaven:
slāvǝ (L422p Lanklaar),
vloeien:
vlui̯ǝ (L422p Lanklaar)
|
Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c]
I-6
|
27637 |
werknummer |
groot nummer:
groot nummer (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden]),
klein nummer:
klein nummer (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Het werknummer van de mijnwerker dat onder meer op zijn gereedschap, controlepenning en mijnlamp staat. Het nummer is ook van belang in verband met de loonlijst. [N 95, 987; monogr.]
II-5
|
27685 |
werkplaats |
atelier:
atelier (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
[N 95, 10]
II-5
|
18305 |
werkschoen |
ploegschoen:
plōgšōn (L422p Lanklaar)
|
ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25135 |
wervelwind |
houwmouw:
hauwmauw
hoͅumoͅuw (L422p Lanklaar),
mouw:
oͅənmow (L422p Lanklaar),
wervelwind:
weͅrvəlwenjd (L422p Lanklaar)
|
wervelwind [ZND B2 (1940sq)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
wesp:
wesp (L422p Lanklaar)
|
wesp [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|