33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
schelf(t)gat:
šɛlǝf˲gāt (L422p Lanklaar)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
mansarde:
mansart (L422p Lanklaar)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (L422p Lanklaar)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅldərīn (L422p Lanklaar)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zuómərkleͅijər (L422p Lanklaar),
zomerse kleren:
sōmərsə kleͅijər (L422p Lanklaar)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondəsə kleͅijər (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
cotonnaads (<fr.) scholk:
katənāts šoͅlk (L422p Lanklaar)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30978 |
zool |
zool:
zǭǝl (L422p Lanklaar)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zōl (L422p Lanklaar)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32455 |
zoolbeslag |
klompenlap:
klǭmpǝlap (L422p Lanklaar)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|