e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braakliggen braak: brāk (Lanklaar), brǭǝk (Lanklaar), vogelzang: vōǝgǝlzaŋk (Lanklaar) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braam bramen: briǝmǝ (Lanklaar) Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.] I-5
braambes bramerten: zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)  brooëmërt (Lanklaar) braambes [ZND 01 (1922)] III-4-3
braambessen bramerten: brōmǝrtǝ (Lanklaar) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamsluiper bramensluiper: Frings; half lang als lang omgespeld  briəməslypər (Lanklaar) braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)] III-4-1
braamstruik bramertenstruik: zie ook ZND32  brooëmërtëstroek (Lanklaar) braamstruik [ZND 01 (1922)] III-4-3
braden braden: bro-ajë (Lanklaar) vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)] III-2-3
braken gobbelen: gøblə (Lanklaar), kalfjes maken: keëfkës maakë (Lanklaar), kotsen: koetsë (Lanklaar), kotsə (Lanklaar, ... ), overgeven: euëvërgeeëve (Lanklaar), vərgēvə (Lanklaar), vərgəvə (Lanklaar), spijen: spejə (Lanklaar) braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || overgeven (spuwen, braken) [ZND B2 (1940sq)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
bramenvlaai bramertenvlaai: broͅmərtə vlāj (Lanklaar) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
branden branden: branə (Lanklaar) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1