22738 |
eiertikken |
tokken:
toeken (Q240p Lauw)
|
het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
dat is van mich:
van mig (Q240p Lauw)
|
Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24479 |
eikel |
eikel:
iəkəls (Q240p Lauw)
|
eikels [RND]
III-4-3
|
26334 |
elevator |
elevator:
ēlē.vā.tǝr (Q240p Lauw)
|
Toestel voor het transport van los graan binnen de molen. In dit lemma is een aantal verschillende inrichtingen voor het vervoer van graan bijeengeplaatst. Met de slang bedoelt men in Q 181 een ø̄vijzel zonder eindeø̄. [N O, 24g; Jan 250; Coe 228; Grof 301; N O, 24h]
II-3
|
17703 |
endeldarm |
kakdarm:
kakdarm (Q240p Lauw)
|
Endeldarm (aarsdarm, gatdarm, kakdarm, einddarm). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20333 |
enig kind |
koekoeksjong:
koekoeksjonk (Q240p Lauw)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeks-jong] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33605 |
enten |
greffelen:
grɛfinə (Q240p Lauw)
|
[RND 08]
I-7
|
17985 |
epidemie |
ziekte die besmettelijk is:
besmettelijk (Q240p Lauw)
|
Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie, besmettelijke ziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛ.rt (Q240p Lauw)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|