e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lauw

Overzicht

Gevonden: 1668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het water tegenhouden hogen: hø̄gǝ (Lauw), hōgǝ (Lauw) Het water tegenhouden met behulp van één of meer sluizen. [Vds 49; Jan 52; Coe 38; Grof 66] II-3
heukeling mijtje: mętšǝ (Lauw) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uiteensmijten: ǫu̯tēǝnsmęi̯.tǝ (Lauw) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: paain in de heüepen (Lauw) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1
heupjicht geschot: geschot (Lauw) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)] III-1-2
heuvel, kleine hoogte hgel (du.): boa en heudel (Lauw) wat een hoogte! [ZND 27 (1938)] III-4-4
hiel vers: vaas (Lauw) hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hijgen kuimen: kø̜u̯mǝ (Lauw) [JG 1a, 1b] I-11
hijgen naar adem, reutelen snakken: hè snak (Lauw) Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] III-2-2
hik hik: nik (Lauw) Hik (hikkepik, nikkop, nik). [N 109 (2001)] III-1-2