e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lauw

Overzicht

Gevonden: 1668

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
asblok kas van de as: kas ˲van dā.s (Lauw) Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.] I-13
asgat kot: kut (Lauw), kū.t (Lauw) Gat in de muur waarlangs de molenas het molengebouw binnengevoerd wordt. [Jan 81; Coe 74] II-3
autoped trottinette (fr.): trottinet (Lauw), /  trotinette (Lauw) / [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje] [N 112 (2006)] III-3-2
baantje glijden op het ijs schamblikken: sjamblikke (Lauw) Glijden op ijs. III-3-2
baard vlimmen: vlømǝ (Lauw) De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4
bak bak: bak (Lauw) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13
bak om boter in te kneden botterkuip: [botter]kau̯p (Lauw), teil: tęi̯l (Lauw), tęi̯lǝ (Lauw) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11
bakkebaard(en) favoris (fr.): fabriezen (Lauw) Bakkebaard: baard die men alleen op of langs de wangen laat groeien (bakkebaarden, fabriezen, favoris) [N 106 (2001)] III-1-1
bakken bakken: bàkkə (Lauw) bakken [RND] III-2-3
bakken, kommen van het bovenslagrad troggen: trǫgǝ (Lauw) De aan het rad van bovenslagmolens bevestigde bakken waarin het water wordt opgevangen. Door het gewicht van het water in de bakken wordt het rad in beweging gezet. Zie ook afb. 72. [Vds 21; Jan 83; Coe 65; Grof 77] II-3