22363 |
knikker |
molmer:
molmer (Q240p Lauw),
, /
moalmeren (Q240p Lauw),
molmer (Q240p Lauw)
|
/ [SND (2006)] || knikker [SND (2006)] || Knikker.
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
put:
put (Q240p Lauw)
|
het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
stoepelen:
stoepelen (Q240p Lauw),
trullen:
trulle (Q240p Lauw)
|
knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen] [N 112 (2006)] || Rollen.
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
klikken:
klikken (Q240p Lauw)
|
knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
oogje pitsen:
euske pitsen (Q240p Lauw)
|
knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
21001 |
knoflook |
look:
wat loüek (Q240p Lauw)
|
look [ZND 01 (1922)]
I-7
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
knokkels:
kneukelen (Q240p Lauw)
|
De deukjes op de gewrichten tussen de hand en de vinger (kuiltjes, koetjes, putjes) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33246 |
knollen uittrekken |
ropen:
ryø̜̄pǝ (Q240p Lauw)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|
33236 |
knolraap, raap |
rapen:
ruǫpǝ (Q240p Lauw)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grȳn (Q240p Lauw),
rapen:
ruǫpǝ (Q240p Lauw)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|