33704 |
heuvel |
bergje:
bɛrxskǝ (K317p Leopoldsburg),
hoopje:
uǝpskǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bergje:
beͅrgskə (K317p Leopoldsburg),
hoogte:
ps. omgespeld volgens Frings.
wadənyəx‧də (K317p Leopoldsburg),
hoopje:
uəpskə (K317p Leopoldsburg)
|
heuvel [ZND 34 (1940)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hiel:
hiel (K317p Leopoldsburg),
vessem:
vessəm (K317p Leopoldsburg)
|
hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
koͅntrəfōͅr (K317p Leopoldsburg),
(Fr. uitspr.)
kontrefort (K317p Leopoldsburg)
|
hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
héégə (K317p Leopoldsburg)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
reutelen:
reutelen (K317p Leopoldsburg),
snakken naar asem:
hij snakt naar aosem (K317p Leopoldsburg)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
hik (K317p Leopoldsburg)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinkelsteen:
inkelstiəjn (K317p Leopoldsburg)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
inkele (K317p Leopoldsburg)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hinkə (K317p Leopoldsburg),
janke van de pejn
inkə (K317p Leopoldsburg)
|
Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|