e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinniken brenselen: brensǝlǝ (Leopoldsburg), hinniken: henǝkǝ (Leopoldsburg) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed (alg.) hoed: (h)u.t (Leopoldsburg), hoed (Leopoldsburg), ū.ət (Leopoldsburg) hoed [RND], [ZND A2 (1940sq)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen bloempot: blumpoͅt (Leopoldsburg) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hyjǝ (Leopoldsburg), yjǝ (Leopoldsburg) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld speld: spel (Leopoldsburg) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoef hoef: hūf (Leopoldsburg), uǝf (Leopoldsburg) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoek (tussen twee lijnen) hoek: nə uək (Leopoldsburg) hoek [ZND 27 (1938)] III-4-4
hoektand hoektand: hoektand (Leopoldsburg) een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] III-1-1
hoepel reep: reep (Leopoldsburg), rīêp (Leopoldsburg) a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoepelen repen: repen (Leopoldsburg), rīêjpe (Leopoldsburg) b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] III-3-2