22328 |
inzet bij het spel |
pot:
pot (K317p Leopoldsburg)
|
Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17593 |
iris |
kindje:
kinnəkə (K317p Leopoldsburg)
|
Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21851 |
jaarmarkt |
jaarmarkt:
jaarmarkt (K317p Leopoldsburg)
|
de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34074 |
jaarring |
ring:
reŋ (K317p Leopoldsburg)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18705 |
jacquetjak |
jacquet (<fr.):
jacquet (K317p Leopoldsburg)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
pitteleer (<fr.):
pitteleer (K317p Leopoldsburg)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21181 |
jagen |
jagen:
jagen (K317p Leopoldsburg)
|
voorttrekken van een trekschuit [jagen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18259 |
jak |
bolero (<fr.):
bollero (K317p Leopoldsburg),
chemisier (fr.):
Chemissier.
šemisjē (K317p Leopoldsburg),
jak:
jak (K317p Leopoldsburg),
mantel:
mantel (K317p Leopoldsburg)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak (kort vrouwenkledingstuk) [ZND 27 (1938)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
jaloers zijn (K317p Leopoldsburg),
ook materiaal znd 27, 44
jaluəs (K317p Leopoldsburg)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloers [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
confituur:
confitûûr (K317p Leopoldsburg)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|