e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuil kot: kot (Leopoldsburg) Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.] I-8
kuiltje (in de kin / wangen) kotje: kotje in de kin (Leopoldsburg), putje: putteke in de kin (Leopoldsburg), puttəkə (Leopoldsburg) een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] III-1-1
kuiper kuiper: kuiper (Leopoldsburg), tonnenmaker: tonnenmaker (Leopoldsburg) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuipersbijl kuipersbijl: kuipersbijl (Leopoldsburg) De bijl waarmee de kuiper de duigen een eerste. ruwe bewerking geeft. Zie ook afb. 208. [N E, 13a; N 53, 238] II-12
kuis, ingetogen serieus: serieus (Leopoldsburg) kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)] III-2-2
kussentje op het hoofd noeudje (<fr.): [sic]  nø̄kə (Leopoldsburg) kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)] III-1-3
kwaad weglopen kwaad weglopen: kwaad weglopen (Leopoldsburg) kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)] III-1-4
kwaadspreekster blaak: blaak (van een vrouw) (Leopoldsburg), kwaaimre: komeer (Leopoldsburg), kwaaitong: kwaaitong (Leopoldsburg), vuiltong: vuieltong (Leopoldsburg) een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)] III-1-4
kwaadspreker kwaadspreker: kwaadspreker (Leopoldsburg) iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)] III-1-4
kwajongensstreek kapoenenstreek: kapoenestreken (Leopoldsburg) min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)] III-3-1