e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onelegant paard loebas: lubǝs (Leopoldsburg) Lomp paard. [N 8, 20 en 62n] I-9
onfatsoenlijk onfatsoenlijk: onfatsoenlijk (Leopoldsburg) in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)] III-1-4
ongedierte, algemeen beestjes: biəskəs (Leopoldsburg), venijn: fənēͅn (Leopoldsburg) gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] || venijn(t), in de betekenis van klein gedierte; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] III-4-2
ongehoorzame jongen stouterik: stouterik (Leopoldsburg) een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)] III-1-4
ongehuwd samenleven bijeen wonen: cf. VD s.v. "concubinaat"= buitenechtelijke samenleving van enige duur van man en vrouw  bijeen wonen (Leopoldsburg) samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)] III-2-2
ongelukkige sukkelaar: sukkeleer (Leopoldsburg) iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)] III-1-4
ongeordende hoeveelheid, chaos bazaar: ps. omgespeld volgens Frings!  bazoər (Leopoldsburg, ... ), bocht: boecht (Leopoldsburg, ... ), santeboetiek: ps. omgespeld volgens Frings!  santeͅpətik (Leopoldsburg, ... ) boel [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)] III-4-4
ongeschikt derf: dɛǝrǝf (Leopoldsburg) Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.] II-1
onhandig snijden prossen: prossə (Leopoldsburg) Hoe noemt U: Op een onhandige manier in het vlees snijden (prossen) [N 80 (1980)] III-2-3
onkruideg, stoppeleg scherp[eg]: sxɛrǝp[eg] (Leopoldsburg  [(driehoekig)]  ), stoppel[eg]: stǫpǝl[eg] (Leopoldsburg  [(vierkant maar met rechter staande tanden dan de zaadeg)]  ) De onkruideg is een eg waarmee men onkruid en wortels van met name kweekgras uit de akker opegde. Met deze eg bewerkte men ook ondiep geploegd stoppelland. Ze werd verder nog gebruikt om het land vlak te trekken en om een akker die geploegd moest worden, voor te bewerken. Men maakte vooral bij deze eg gebruik van de egketting. Door deze verder naar achteren op de eg vast te maken, kon men de tanden van de eg dieper door de grond laten gaan. De onkruideg was vroeger vaak een drie- of vierhoekige houten eg met schuin naar voren gerichte tanden. Wat de vorm betreft, leek ze op de zaadeg, maar ze had minder en tevens langere tanden, die dieper door de grond gingen en waaraan het onkruid minder bleef vastzitten. Als men maar één eg had of gezien de grondsoort ter plaatse dezelfde eg voor meerdere doeleinden kon gebruiken, spande men de eg "scherp" aan, wanneer bij de bestrijding van onkruid e.d. diep geëgd moest worden. Egbenamingen naar de stand van de tanden hoeven dus niet een andere eg te betreffen dan die welke men - maar dan "bot" aangespannen - bij het ineggen van zaad gebruikte. Bijzonderheden omtrent de vorm (‚àÜ, vierkant, –î), het materiaal en het aantal tanden van de onkruideg zijn, voorzover die werden opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Aan het einde van het lemma staan enige termen die duiden op de vorm van de onkruideg of het materiaal waaruit deze vervaardigd was, en andere die een moderner egtype betreffen, dat men later is gaan gebruiken voor de bestrijding van onkruid e.d. Voor dialectvarianten in de (...)-vorm zij verwezen naar de betrokken lemmata in de omgeving. Wat met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 70 + 72; N 11A, 160 + 169g; N J, 10 add.; N P, 15 + 16 add.; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2