| 21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
pad (K317p Leopoldsburg)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 24534 |
paddestoel (alg.) |
paddestoel:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
pattestoel (K317p Leopoldsburg)
|
paddestoel [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
| 18240 |
paillette |
paillette (fr.):
pailetten (K317p Leopoldsburg)
|
een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
| 17874 |
pak slaag |
rammeling:
ramməling (K317p Leopoldsburg)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kostuum (K317p Leopoldsburg)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 24489 |
palmboompje |
palm:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
pallem (K317p Leopoldsburg),
palmboom:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmboeëm (K317p Leopoldsburg),
palmboom (K317p Leopoldsburg),
palmboompje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmboemke (K317p Leopoldsburg),
palmbuist:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmbøst (K317p Leopoldsburg)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
| 32736 |
pand, bed |
bed:
bęt (K317p Leopoldsburg),
de volgende opgaven zijn meervoud
będǝ(n) (K317p Leopoldsburg),
gewend:
gǝwęnt (K317p Leopoldsburg)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
| 30223 |
panlatten |
panlatten:
panlatǝ (K317p Leopoldsburg)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
| 19434 |
pannen schuren |
schuren:
schûurə (K317p Leopoldsburg)
|
Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 19443 |
pannenlap |
lap:
lap (K317p Leopoldsburg)
|
Lap om het strijkijzer aan te pakken (prous, kwezel, lapje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|