24405 |
rode bosmier |
stekkelmuurzeiker:
stekəlmyrzēͅkər (K317p Leopoldsburg)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witte kop:
wetǝ kǫp (K317p Leopoldsburg)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roe koeël (K317p Leopoldsburg),
ruejkuəl (K317p Leopoldsburg),
ruəj kuəl (K317p Leopoldsburg)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Lk 05 (1953)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
21733 |
roede |
roe(de):
roe (K317p Leopoldsburg)
|
een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21183 |
roeien |
roeien:
roeien (K317p Leopoldsburg),
rūjə (K317p Leopoldsburg),
rŭ:jə (K317p Leopoldsburg)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)] || roeien [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
21184 |
roeispaan |
spaan:
spaan (K317p Leopoldsburg)
|
het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21362 |
roepen |
roepen:
roepen (K317p Leopoldsburg)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20819 |
roeren |
roeren:
ruren (K317p Leopoldsburg)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
19441 |
roestplek |
roest:
roest (K317p Leopoldsburg)
|
Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
roet (K317p Leopoldsburg)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)]
III-2-1
|