17800 |
schede |
poesje:
poezəkə (K317p Leopoldsburg)
|
Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
31996 |
scheef lopen, gezegd van een hoek |
geren:
gīrǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Zie ook de toelichting bij het lemma ɛscheve hoekɛ.' [N 53, 202]
II-12
|
17729 |
scheel zien |
scheel zien:
scheel zien (K317p Leopoldsburg)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18402 |
scheermes |
krabber:
krabber (K317p Leopoldsburg),
scheermes:
scheermes (K317p Leopoldsburg)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schimpen:
schimpen (K317p Leopoldsburg)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
mutserden:
møtsǝrtǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
18952 |
schelm |
schelm:
schelm (K317p Leopoldsburg)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
donker worden.
sxémərə (K317p Leopoldsburg)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
sterren zien:
ik zie sterre (K317p Leopoldsburg)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
schemering:
schemering (v).
sxèməreŋ (K317p Leopoldsburg)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|