18139 |
buil op het hoofd |
bult:
bylt (K317p Leopoldsburg),
knobbel:
kny(3)̄beͅl (K317p Leopoldsburg)
|
een buil (gezwel, bv. op het hoofd door een slag of val) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
33392 |
buitendeurtje van het varkenshok |
deurtje:
dø̄rkǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Het deurtje waardoor het varken de stal in en uit kan lopen. [N 5A, 60f]
I-6
|
20455 |
buitenechtelijk kind |
voorkind:
voorkind (K317p Leopoldsburg)
|
een niet uit een wettelijk huwelijk geboren kind, buitenechtelijk kind [bastaard, speelkind, voorloper, voorkind] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19367 |
buitenverblijf |
villa:
villà (K317p Leopoldsburg)
|
Een groot huis met een tuin buiten de stad; vaak het buitenverblijf van in de stad wonende mensen (villa, landhuis, buitenverblijf, campagne, buiten, hof) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30238 |
buitenwerkse maat |
volle maat:
vǫlǝ mǭt (K317p Leopoldsburg)
|
De maat die aan de buitenzijde gemeten wordt, dat wil zeggen van de ene buitenste rand van het werkstuk tot de andere. Zie ook het lemma ɛbuitenwerkse maatɛ in Wld II.9, pag. 111. Het betreft daar de buitenwerkse maat van vergaringen, bijvoorbeeld kozijnen.' [N 53, 200a; monogr.]
II-12
|
18523 |
buitenzak op een jas |
zak:
zak (K317p Leopoldsburg)
|
buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21349 |
bullebak |
bietebauw:
Van Dale: bietebauw, 1. bullebak; kinderspook; nachtmerrie.
bietebow (K317p Leopoldsburg)
|
iemand die probeert door nors, ruw optreden anderen bang te maken [woew, bietebouw, bullebak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21703 |
buren (ww.?) |
geburen:
geburen (K317p Leopoldsburg)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgemeester (K317p Leopoldsburg)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
poeder:
poeier (K317p Leopoldsburg)
|
licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|