31969 |
afschrijfpunt |
schrijfnaald:
sxrē̜fnølt (K317p Leopoldsburg)
|
Stalen stift met punt, soms met houten handvat, die wordt gebruikt om op het hout bewerkingslijnen af te schrijven. Zie ook afb. 98. [N 53, 183a]
II-12
|
31864 |
afschuinen |
chanfreinen:
sǝfręjnǝ (K317p Leopoldsburg),
steken:
dǝ sxø̜jnǝ kant stēkǝ (K317p Leopoldsburg)
|
De kant van een stuk hout, bijvoorbeeld een plank, schuin afschaven. [N 53, 125a; monogr.]
II-12
|
31865 |
afschuining |
chanfrein:
sxǫfręln (K317p Leopoldsburg),
šǝfręjn (K317p Leopoldsburg),
schuine kant:
schuine kant (K317p Leopoldsburg)
|
De schuinte die ontstaat door de kant van een stuk hout te schaven. Zie ook afb. 52. Vgl. voor het woordtype vaas, dat werd opgegeven door de respondent uit Mechelen (Q 204a), ook wnt XVIII, kol. 632, s.v. vasche, ø̄reep, strookø̄. Wanneer twee stukken hout die elk aan de lange, smalle zijde van een afschuining zijn voorzien, tegen elkaar worden bevestigd, ontstaat een V-vormige uitsparing, die visbek wordt genoemd. [N 53, 125b; monogr.]
II-12
|
31979 |
aftekenen met behulp van een kruishout |
afschrijven:
afsxrē̜vǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Met behulp van het kruishout of het dubbel kruishout een stuk hout op breedte en/of dikte aftekenen, bijvoorbeeld wanneer dit geschaafd moet worden. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan die rand lopende lijn in het hout. [N 53, 197b-d; N G, 17c]
II-12
|
31344 |
aftekenmal |
model:
mǫdęl (K317p Leopoldsburg)
|
Kartonnen of houten voorbeeld waarnaar iets, bijvoorbeeld een profiel, gemaakt wordt. De aftekenmal kan dus dienen als geleider bij het afschrijven en/of controleren van het profiel van een werkstuk. [N 53, 196a]
II-12
|
21383 |
aftroggelen |
afluizen:
afluizen (K317p Leopoldsburg)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34002 |
aftuigen |
aftuigen:
aftø̜̄gǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
vallen:
valən (K317p Leopoldsburg)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
19429 |
afwasborstel |
schrobbertje:
schrobbərkə (K317p Leopoldsburg)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21682 |
afzetten |
bedotten:
bedotten (K317p Leopoldsburg)
|
meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|