e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289b plaats=Leuken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tros vruchten trodzel: tródzel (Leuken) tros I-7
trosanjer geroffel: snóffel (Leuken) trosanjer III-2-1
trots groots: gruuëts (Leuken), wreed: vrieët (Leuken) trots || verwaand, trots III-1-4
trotsheid grootsigheid: gruuëtsigheit (Leuken) verwaandheid III-1-4
trouwboekje trouwboekje: trouwbukske (Leuken) trouwboekje III-2-2
trouwen trouwen: trouwe (Leuken) trouwen III-2-2
tuieren tuieren: tøi̯ǝrǝ (Leuken) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierhamer tuierhamer: tyi̯ǝrhāmǝr (Leuken) De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15] I-11
tuierpaal tuierpaal: tøi̯ǝrpǭl (Leuken) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
tuierplaats tuier: tøi̯ǝr (Leuken) Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.] I-11