e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leuken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lammetjespap boekweitspap: Syst. WBD  boekespap (Leuken) Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
lamp lamp: la.mp (Leuken) lamp III-2-1
lampenkap lampenkap: la.mpəkap (Leuken) lampenkap III-2-1
lampenpit kousje: koͅu̯skə (Leuken), lampenkatoen: la.mpəkətū.n (Leuken), wiek: week (Leuken) kousje van spirituslamp || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1
landrol wel: wɛl (Leuken) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
lange bouwladder steigerleider: [steiger]lɛjǝr (Leuken) Ladder waarmee de eerste of tweede verdieping van een steiger bereikt kan worden. In het eerste geval is de ladder doorgaans 4 m lang, wanneer de ladder tot de tweede verdieping reikt, 7 tot 8 m. Bouwladders onderscheiden zich van andere ladders doordat zij meestal van rond steigerhout vervaardigd zijn. De sporten van een bouwladder zijn in het rondhout ingekeept en met draadnagels vastgezet. [N 32, 9a; monogr.] II-9
langgerekt hok hoop: hǫu̯p (Leuken) De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.] I-4
langwerpig wittebrood mik: Syst. WBD  mik (Leuken) Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)] III-2-3
langzaam, traag langzaam: langsaam (Leuken) langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)] III-4-4
lantaarn lantaarn: lantēͅr (Leuken), lucht: løxt (Leuken) lantaarn III-2-1