20669 |
lammetjespap |
boekweitspap:
Syst. WBD
boekespap (L289b Leuken)
|
Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19584 |
lamp |
lamp:
la.mp (L289b Leuken)
|
lamp
III-2-1
|
19627 |
lampenkap |
lampenkap:
la.mpəkap (L289b Leuken)
|
lampenkap
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
kousje:
koͅu̯skə (L289b Leuken),
lampenkatoen:
la.mpəkətū.n (L289b Leuken),
wiek:
week (L289b Leuken)
|
kousje van spirituslamp || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L289b Leuken)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
29987 |
lange bouwladder |
steigerleider:
[steiger]lɛjǝr (L289b Leuken)
|
Ladder waarmee de eerste of tweede verdieping van een steiger bereikt kan worden. In het eerste geval is de ladder doorgaans 4 m lang, wanneer de ladder tot de tweede verdieping reikt, 7 tot 8 m. Bouwladders onderscheiden zich van andere ladders doordat zij meestal van rond steigerhout vervaardigd zijn. De sporten van een bouwladder zijn in het rondhout ingekeept en met draadnagels vastgezet. [N 32, 9a; monogr.]
II-9
|
33074 |
langgerekt hok |
hoop:
hǫu̯p (L289b Leuken)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
mik:
Syst. WBD
mik (L289b Leuken)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
langsaam (L289b Leuken)
|
langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantēͅr (L289b Leuken),
lucht:
løxt (L289b Leuken)
|
lantaarn
III-2-1
|